Ethisch kompas van een toezichthouder

In aansluiting op mijn algemene inleiding op het gebied van ethiek en organisaties, wil ik nu inzoomen op de persoon van de toezichthouder en het belang van zijn ethisch kompas. Veel ethische theorieën zijn gericht op hoogstaande idealen, de samenleving, mensen onderling of het staatsbestuur. Met name Aristoteles biedt in zijn ethiek echter ook een praktische ‘gereedschapskist’. Aspecten van zijn deugdethiek kunnen daarom als leidraad dienen.

 

Ethische overwegingen zijn in organisaties (bedrijven, instellingen, overheden) vaak onderbelicht, terwijl dit toch een essentiële dimensie betreft voor iedere organisatie. Een indrukwekkend CV en netwerk, specifieke vakvaardigheden of ervaring zijn overwegend leidend bij de selectie  van een toezichthouder. Deze te smalle benadering kan leiden tot grote risico’s, zoals blijkt uit een aantal (deels fictieve) praktijkvoorbeelden.

 

  1. Een voorzitter van de RvC van een grote organisatie laat zich graag ‘verwennen’ door middel van aansprekend, betaald ‘commissiewerk’ en dito vergoedingen. Vervolgens drukt hij er bij de RvC een exorbitant bonussysteem door, met onder andere imago en commerciële schade als gevolg.
  2. Commissarissen van een bedrijf met stakeholders op afstand, blijken in de privé sfeer moreel wangedrag getoond te hebben. Later blijkt dat datzelfde gebrek aan moraliteit, ook bij besluitvorming in de RvC, een grote rol speelt en massieve schade aanricht aan dit bedrijf en haar stakeholders.
  3. Een toezichthouder vult dominant de RvT-vergaderingen met enerzijds een eindeloze zoektocht naar de eigen rol en anderzijds de hoogte van de eigen vergoeding. Voor feitelijke toezichthouderstaken is nauwelijks professionaliteit aanwezig en de directie ondergaat daardoor nauwelijks relevant toezicht en heeft de handen helemaal ‘vrij’.

 

Deze voorbeelden leiden tot de vraag wat het profiel van een goede commissaris of toezichthouder dan zou moeten zijn. Een schaap met vijf poten bestaat niet en nooit, dus een selectietraject zal altijd een afweging van sterke en zwakke punten inhouden, afhankelijk van het relatieve belang dat gesteld wordt aan die punten. Ik focus hier op een afweging van ‘inhoudelijke’ eigenschappen enerzijds en de morele profilering van een kandidaat-toezichthouder anderzijds. Die morele profilering zou een hogere waardering toegekend dienen te krijgen, dan deze inhoudelijke eigenschappen. Immers veel van deze inhoudelijke eigenschappen en vaardigheden behoren sowieso bij een de organisatie zelf, of ingehuurd, beschikbaar zijn. Daarnaast verhoogt de ‘waan van de dag’ en een gebrek aan afstand het risico van onvoldoende aandacht voor met name moraliteit bij een directie. Op de ‘inhoudelijke’ eigenschappen zoals branchekennis, netwerk en organisatorische skills, kom ik in een volgende bijdrage op terug. In ieder geval is ook bij deze afweging de Aristotelische benadering van het juiste midden goed op de plaats. Iemand die bijvoorbeeld een hoogstaand moreel gehalte kent, maar niet of nauwelijks over inhoudelijke skills beschikt, is natuurlijk evengoed ongeschikt voor een commissariaat.

 

Het morele profiel staat daarmee bijzonder hoog op het verlanglijstje. De eerste taak  van een toezichthouder lijkt weliswaar instrumenteel van aard maar betreft immers ook een belangrijk deelgebied van de moraliteit, namelijk het toezien op de navolging door de directie van alle relevante, geschreven en ongeschreven wet- en regelgeving. Daarnaast kan men zich direct de vraag stellen hoe een toezichthouder überhaupt het voor die functie bitter noodzakelijke respect van en gezag over zijn directie in stand kan houden, indien hij zich niet moreel hoogstaand opstelt. Hierin dient een toezichthouder actief het juiste voorbeeld geven en dat vormt tevens een kans in de ontwikkeling van een juiste werkrelatie tussen toezichthouder en directie.

 

Al te moreel en dus niet naar de juiste maat volgens Aristoteles, kan men zich ook opstellen bij de selectie van toezichthouders. Men kan de ogenschijnlijk ethische opvatting huldigen dat niemand schuldig is totdat schuld bewezen is. Of dat de privé handel en wandel niet relevant zouden zijn bij de selectie van een toezichthouder. Aristoteles zou stellen dat een wijze keuze gebaseerd moet zijn op een, bij het belang passende, voorzichtigheid. Zeker bij grote organisaties en nog versterkt bij organisaties met een belangrijke maatschappelijke rol, dient die handel en wandel van toezichthouders onberispelijk te zijn, ook in de privé sfeer. Dit belang wordt in de moderne tijd nog versterkt door de ontwikkeling van de social media. De wijze keuze is dan ook om op dit gebied geen enkel risico te nemen. Daarbij aanvullend is, zoals ook de praktijk aantoont, een opgeblazen CV een belangrijke indicator voor een laag moreel gehalte van een kandidaat-toezichthouder.

 

In een volgende bijdrage, maak ik een zijstap naar de praktijk en focus ik mij op de inhoudelijke aspecten van het toezichthouderschap.

 

Bert van den Bercken